03/02/2009

Verslag 'Over de zin en onzin van "Vlaamse poëzie"'


door Bart Van der Straeten
(eindredacteur Ons Erfdeel, criticus De Morgen)

‘Dat er zich een debat zou ontwikkelen naar aanleiding van de verschijning van Hotel New Flandres. 60 jaar Vlaamse poëzie 1945-2005 was te hopen en te verwachten. Maar dat de toon van de gevoerde discussie zo bitsig zou worden en het debat verre van constructief was, dat hadden we niet zo ingeschat,’ zo opende directeur Sigrid Bousset het debat ‘Over de zin en onzin van “Vlaamse poëzie”’ dat Het beschrijf aan de vooravond van Gedichtendag 2009 organiseerde (28.1.09). Wegens “gebrek aan vertrouwen in een gesprek dat überhaupt nog sereen zou kunnen verlopen” hadden Hans Vandevoorde (wiens recensie op De Contrabas verscheen) en Philip Hoorne (criticus Knack), de twee meest uitgesproken stemmen in de receptie van Hotel New Flandres (uitg. Poëziecentrum, 2008), afgezegd voor het debat. Dirk De Geest, hoogleraar aan de K.U.Leuven, leidde dan maar een beschaafd gesprek tussen Dirk van Bastelaere, een van de drie samenstellers van de bloemlezing Hotel New Flandres, en Hugo Brems, hoogleraar Nederlandse literatuur aan de K.U.Leuven en auteur van Altijd weer vogels die nesten beginnen (2005), de geschiedenis van de naoorlogse Nederlandse literatuur (van Vlaanderen én Nederland dus) die deel uitmaakt van een nieuwe, door de Nederlandse Taalunie geïnstigeerde, geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur.

Vlaams en/of Nederlands
Over de zin van het beschouwen van de 'Vlaamse poëzie’ als een aparte entiteit hadden beide heren uitgesproken ideeën. Hugo Brems meende dat er goede redenen bestaan om de literatuur van Vlaanderen en Nederland samen te beschouwen, net zoals er goede redenen bestaan om beide apart te bestuderen. Enerzijds zijn op institutioneel gebied de Vlaamse en Nederlandse literatuur relatief sterk op elkaar betrokken. Er bestaan vele tijdschriften met gemengde Vlaams-Nederlandse redacties; Vlaamse dichters publiceren vaak bij Nederlandse uitgeverijen, er bestaan gezamenlijke prijzen enz. Maar anderzijds bestaan er ook eigen, puur Vlaamse literaire instellingen, zoals de Herman de Coninckprijs. Op literatuurhistorisch vlak hebben zich in Vlaanderen en Nederland wel dezelfde ontwikkelingen voorgedaan, maar dat gebeurde op een verschillend tempo en in elke regio werden eigen accenten gelegd. Er is een dynamiek van verwijdering en toenadering op verschillende momenten. Dirk van Bastelaere meende dan weer dat de focus die in Hotel New Flandres op 'Vlaamse poëzie’ gelegd wordt, vaak verkeerd begrepen is. Het Vlaamse poëtische systeem is volgens hem een autonoom semiotisch systeem. Vlaamse dichters die beginnen te publiceren, verhouden zich in de eerste plaats tot het oeuvre van de Vlaamse dichters rond hen en voor hen. Het Vlaamse systeem is een dynamisch systeem dat bestaat uit teksten. De beperking tot ‘Vlaamse poëzie’ heeft dus niets te maken met ‘Vlaamse geborneerdheid’, maar met een specifieke, systeemtheoretische kijk op de geschiedenis van poëtica's. Van Bastelaere betoogde dan ook dat het feit dat het Nederlandse en het Vlaamse poëtische systeem grotendeels teksten uit dezelfde taal bevatten, niet betekent dat er een bevoorrechte relatie zou bestaan tussen beide systemen. Nee, de grootste vernieuwingen in het Vlaamse systeem kwamen volgens hem uit andere systemen dan het Nederlandse.
Op dit punt verschilde Hugo Brems met hem van mening. De relatie tussen de Vlaamse poëzie en de Nederlandse poëzie vertoont veel meer continuïteit dan die met andere buitenlandse literaturen, argumenteerde hij. Maar het zou ook zin hebben de relaties te onderzoeken tussen de Vlaamse en Franstalige poëzie bijvoorbeeld. In het fin-de-siècle stonden die intens met elkaar in verhouding.

Stromingen en breukmomenten
Hoe dan ook heeft de bloemlezing Hotel New Flandres zich beperkt tot de naoorlogse Vlaamse poëzie. Wat is nu kenmerkend voor die naoorlogse Vlaamse poëzie, vroeg Dirk De Geest zich af. Wat valt daarin op? Hugo Brems beschreef in zijn antwoord de Vlaamse poëzie als een fluctuatie, een opeenvolging van stromingen. Het experiment in de jaren 50 werd afgewisseld door het neoralisme van de jaren 60 en de neoromantiek van de jaren 70. De postmoderne poëzie in de jaren tachtig vormt het laatste moment van een uitdrukkelijk geëxpliciteerde poëtica. De periode daarna wordt gekenmerkt door een naast elkaar bestaan van verschillende poëtica's. Ook heeft de poëzie zich de jongste jaren losgemaakt van zijn traagte. Zij krijgt een meer evenementiële verschijningsvorm: op festivals bijvoorbeeld, en op het internet. Poëzie functioneert op een nieuwe manier in de maatschappij.
Voor Dirk van Bastelaere zijn de breukmomenten het opvallendste feit in de naoorlogse Vlaamse poëzie. Het feit dat er door de publicatie van één bundel, De Oostakkerse gedichten van Claus, of De lenige liefde van De Coninck, plots dingen in de Vlaamse poëzie mogelijk werden die daarvoor niet aanvaard zouden zijn geworden. Precies die breukmomenten heeft hij, samen met medesamenstellers Erwin Jans en Patrick Peeters, dan ook als structurerend principe gebruikt voor de bloemlezing. Een gevaar daarbij is dat je als bloemlezer of als literatuurhistoricus de vernieuwingsmomenten gaat favoriseren tegenover de continue stroom van meer conventionele poëzie waartegen de vernieuwing gebeurt. Het is, volgens Hugo Brems, een verdienste van Hotel New Flandres dat de bloemlezing net heel goed de ‘gelijktijdigheid van het ongelijktijdige’ laat zien; dat ook de achtergrond in beeld wordt gebracht waartegen de evolutie zich aftekent.

De keuze van de samenstellers
Dat werd duidelijk uit de gedichten die de HNF-samenstellers op verzoek van Het Beschrijf kozen uit hun bloemlezing. Elk van de samenstellers, én Hugo Brems, bracht in de loop van de avond één gedicht naar voren dat uit het boek dat ‘iets zegt’ over de Vlaamse naoorlogse poëzie. Erwin Jans opteerde voor ‘Waternegers’, een gedicht uit 1957 van Marcel Coole. Het gedicht is vrij traditioneel, zeker in vergelijking met Claus' Oostakkerse gedichten, die twee jaar voordien in boekvorm waren verschenen. Het is dan ook niet als esthetisch object belangrijk, maar als historisch document: omdat het een van de weinige gedichten is in de naoorlogse Vlaamse poëzie dat iets zegt over de kolonisatie.
Dat de samenstellers in hun selectie streefden naar een zo breed mogelijke diversiteit, bleek ook uit het gedicht dat Patrick Peeters te berde bracht: ‘Reeksen 18 Inventaris: Blokken’ van Annie Reniers (1982). Dit gedicht werd niet alleen opgenomen omdat het geschreven werd door een vrouwelijke dichter – dat óók - maar ook omdat het een gedicht is dat toch vooral een “gewone” tekst lijkt te zijn en zo de diversiteit aan tekstsoorten illustreert die de Vlaamse poëzie tentoonspreidt.
Dirk van Bastelaere koos met ‘Ars Poëtica’ (1984) van Jan Vanriet dan weer voor een voorbeeld van een gedicht dat een achtergrond vormt waartegen de vernieuwing zich afspeelt. Het gedicht bevat echo's van tal van andere dichters: van Claus, Jooris, Gruwez. En zo illustreert het ook hoe poëzie die op een bepaald moment innovatief is, al snel tot de conventie gaat behoren. Dit gedicht conformeert zich gewillig met tal van conventies die op dat moment golden in het Vlaamse poëtische systeem.

Kreunen onder het gewicht
Uit het publiek kwam daarop de vraag of Van Bastelaere daarmee ook geen waardeoordeel uitspreekt: vindt hij gedichten kwaliteitsvoller als ze innovatiever zijn, en minder kwaliteitsvol als ze zich scharen achter wat op een bepaald moment conventioneel is? Het antwoord was ontkennend: de opdracht van het Poëziecentrum was een overzicht te brengen van de Vlaamse poëzie na 1945 en niet een van de voorkeursgedichten van Dirk van Bastelaere. Innovatie is maar innovatie als ze wordt opgepikt door anderen en wordt verspreid. Gedichten als deze doen dat en hebben dus hun plaats in zo'n overzicht. De samenstellers hebben natuurlijk door het feit van de selectie alleen al in zekere zin kwaliteit toegekend. Bij die selectie hebben zo voornamelijk het criterium van de diversiteit gehanteerd: ze wilden een zo breed en divers mogelijk beeld geven van de naoorlogse poëzie in Vlaanderen, en het bestaande, gereduceerde beeld dat ons door de media en andere instanties wordt opgedrongen, corrigeren. Zo zijn er van Herman de Coninck alleen poëticale gedichten gebloemleesd.
Misschien, zo opperde Hugo Brems, wil Hotel New Flandres wel te veel tegelijk: én een correctie bieden op bloemlezingen als die van Komrij, die gebaseerd zijn op de persoonlijke voorkeur van de bloemlezer, én een correctie bieden op de beperkte canon die door zulke bloemlezingen en door de media wordt geconstrueerd, én een zo divers mogelijk beeld geven van de naoorlogse Vlaamse poëzie, met aandacht voor verscheidenheid in vorm en inhoud. Het boek kreunt wellicht onder het gewicht van al die criteria. Bovendien gaat de inleiding, waarin een en ander op een ironisch-theoretische manier uit de doeken wordt gedaan, wellicht de beoogde doorsnee poëzielezer en -koper te boven.
Niettemin kwam er een woord van dank uit het publiek. Auteur David Van Reybrouck bedankte de samenstellers voor de vele dichters die hij zonder Hotel New Flandres niet had leren kennen. Hij vergeleek de methode die de samenstellers hanteerden met die van negentiende-eeuwse antropologen: net als deze presenteren de bloemlezers hun object, in dit geval: de Vlaamse poëzie, als een sociaal-evolutionistische ontwikkelingsgang. Toch maken zij daarbij, net als hun negentiende-eeuwse tegenpolen, natuurlijk ook esthetische keuzes, omdat je nu eenmaal niet àlles kunt opnemen. Misschien, opperde Van Reybrouck, was het eerlijker geweest toe te geven dat bij de selectie ook onvermijdelijk een esthetisch perspectief heeft meegespeeld. Daarnaast, vond Van Reybrouck, heeft Hotel New Flandres de historische ontwikkelingslijn wel heel erg laten domineren boven tal van andere mogelijke lijnen.
Zoals gezegd mocht ook Hugo Brems, ter afsluiting van de avond, een gedicht voorstellen dat ‘iets zegt’ over de Vlaamse poëzie. Hij koos niet zijn favoriete gedicht, want dat zou 'Een kus in Ter Kameren' zijn van Jos de Haes, maar wel ‘Zwart lam’ van Hubert Van Herreweghen. Dat gedicht toont volgens hem aan dat ook ‘traditionele’ dichters, die op geen enkel moment innovaties in het poëtische systeem hebben gebracht, zich toch vernieuwd hebben. Zo is Van Herreweghen in zijn latere werk veel meer taalplezier gaan toelaten. Dit ‘Zwart lam’ illustreert dat uitstekend.

Een Vlaams cadeau voor Nederlandse lezers

Wat ‘Zwart lam’ nog illustreert, is dat Vlaamse dichters een andere positie kunnen innemen binnen het Vlaamse poëtische systeem dan binnen het gemeenschappelijke Vlaams-Nederlandse poëtische systeem. In Vlaanderen wordt Van Herreweghen als een van de grotere traditionele dichters beschouwd. In Nederland is zijn werk echter zo goed als onbekend. Net daarom is het misschien een goed idee, zoals Dirk De Geest aan het eind van de avond stelde, een boek als Hotel New Flandres cadeau te doen aan Nederlandse kennissen. Dan kan het serene debat , dat op deze avond met Vlaamse stemmen gevoerd werd, in het Noorden van het taalgebied voortgezet worden.


Zie ook:
Marc Reugebrink over deze debatavond
Benno Barnard over HNF
Huub Beurskens over HNF
Philip Hoorne over HNF
Marc Reugebrink over HNF
Bart Van der Straeten over HNF
Yves T'Sjoen over HNF
Hans Vandevoorde over HNF

Voor de reactie van de samenstellers op de ontvangst, zie Hotel New Flandres blog