16/12/2009

De vrije filosofe


Inleiding van Volkmar Mühleis bij de tentoonstelling ‘Tussen boeken en schrifturen’ van Ruth Loos, in Passa Porta (11.12.09 - 10.1.10)

Dames en heren,

Als ik soms radio-interviews met Nederlandstalige auteurs doe, voor de Duitse omroep Deutschlandfunk, dan vraag ik graag ook naar de houding van de auteur tegenover de vormgeving van zijn boek. Dimitri Verhulst zei bijvoorbeeld dat hij steeds minder op de vormgeving let, aangezien ze toch in handen van professionele vormgevers is, die soms zijn smaak treffen en soms ook niet. De kaft en het boek als materieel object interesseren hem dus minder dan wat erin geschreven staat. Anders is het gesteld met Marcel Möring: hij dwong zelf zijn Nederlandse uitgever om een lettertype te kopen, zodat zijn boek ermee kon worden gedrukt. Zeker zijn roman Dis gaat verder dan het geschreven woord: het boek bevat beelden, beeldverhalen.

De verhouding van taal en beeld wordt hier dus belangrijk, een gevoelig onderwerp zeker tussen schrijvers en beeldende kunstenaars. Laatstgenoemde houden vaak van boeken zonder teksten, van ‘kunstenaarsboeken’, zoals men graag zegt. Het materiële object, zijn verschijning en de beelden, hun dramaturgie en de irritaties van kijkgewoontes trekken dan meer de aandacht. Als een kunstenares zoals Ruth Loos het boek als thema voor haar werken kiest, dan zou men vlug een soortgelijk kunstenaarsboek – of kunstenaressenboek – verwachten. Maar Ruth Loos schrijft zich niet simpelweg in een genre in. Haar aandacht voor het boek reikt verder.

Hier in de gang van Passa Porta zijn bijvoorbeeld een aantal foto’s van haar te zien. Ze tonen tekeningen van boeken, vormen van schriftuur en plastische experimenten. Op één foto zie je papier dat met draad tot een boek geweven lijkt te zijn, met losse uitlopers van de draad tot ver voorbij het boek. De strakheid waarmee de draden het papier bijeenhouden herinnert aan een soort weefstoel waarop een wever tússen de draadjes in andere draden zou kunnen inweven, om vormen en beelden te laten ontstaan, zoals tapijtkunstenaars het sinds oudsher deden. Het wandtapijt als een open boek – herinnert dit niet ook aan vroege, geweven boeken, zoals het tapijt van Bayeux?

Het concept ‘boek’ is zoveel rekbaarder dan wat vandaag in de rekken staat. Als echo op dit ‘weefboek’ toont de kunstenares een tekening van een bijna verfspattend boekje. Het is groene verf. En wie al verder heeft gekeken in de reeks foto’s zal het groen niet los zien van de Arabisch lijkende schriftuur – groen is tenslotte ook de kleur van de Islam. De schriftuur lijkt op Arabische lettertekens, maar speelt niet meer dan op de vormen ervan in, en ontwikkelt ze verder. Ruth Loos heeft Arabisch gestudeerd, dus misschien zijn voor haar nog associatieve betekenissen met de oorspronkelijke tekens verbonden.

Een duidelijk verband met een bijzondere geladenheid van betekenissen legt Ruth Loos in haar tekening van de Koran. Hier ontmoeten we het boek in zijn grootste belofte: het allesomvattende te zijn, het enige, absolute boek. Ik denk dat het eerder om die betekenis gaat dan specifiek om de Koran. De Bijbel kent bijvoorbeeld dezelfde lading: de Bijbel betekent letterlijk hét boek. Tegelijkertijd is er een esthetisch verschil tussen de Koran en bijvoorbeeld het Nieuwe Testament. In de evangelies is de boodschap beslissend, zij kan wel op vier verschillende manieren worden verteld. In de Koran kent de boodschap maar één coherente vorm, die daarom ook als bijzonder schoon wordt aanschouwd. Deze vorm betreft de tekst en slechts indirect de vormgeving. De kunstenares trekt de vrije marge van de ontwerper open: met haar versies van het mogelijke uiterlijk van hét boek.

Ruth Loos citeert graag Jorge Luis Borges: “Een boek is niet een geïsoleerd bestaan. Het is een verhouding, een as van ontelbare verhoudingen.” Het is een structuur waardoor onze imaginaties kunnen communiceren, indirect, maar toch levendig. De vraag aan de kunstenaar is natuurlijk in hoeverre het zien van tekens niet louter een middel is om de verbeelding aan te wakkeren, maar hoe het zien of waarnemen zelf deel kan uitmaken van de verbeelding. Tekens zijn ook zelf verschijningen, ze bemiddelen niet alleen het verschijnen. Bijzonder boeiend vind ik een tekening die louter uit losse randjes en verdichte streepjes lijkt te bestaan en die de plastische verschijningsvorm van een boek heel zacht en fragiel naar voren brengt.

Zoals het citaat van Borges al aangaf: het boek is geen entiteit, geen zelfstandig object. Het is alles wat het aan praktijken mogelijk maakt: het schrijven en lezen, het verbeelden en waarnemen, het vormgeven en uit elkaar halen, het wenselijke aanreiken – Utopia – of het virtuele. Een praktijk is steeds een verhouding, maar geen, die men altijd kan omdraaien. Zonder een boek zou ik er niet naar grijpen, maar ik moet er wel naar grijpen, het initiatief nemen. En misschien stel ik jaren later vast dat dezelfde letters iets helemaal anders gaan betekenen. Aan de ene kant is er de onverschilligheid van de letter, het teken, het boek; aan de andere kant de manieren van communicatie. Ertussen liggen de verschijningsvormen: van het onverschillige van vreemde tekens tot en met de situatie waarin ze – voor mij toch – spreken.

Met het werk van Ruth Loos bevindt men zich precies in deze tussenzone, ergens tussen het onbekende, tekenachtige, en de uitnodiging tot deelname, communicatie. Deze uitnodiging gaat wat mij betreft ook al uit van de kleuren die zij gebruikt: geel, paarsrosé, warme tonen bruin en groen. Soms felle, maar nooit agressieve kleuren. Kleuren die intrinsiek over waarneming gaan, niet simpelweg onthouden of gezien moeten worden.

Als een boek alles is wat het aan praktijken mogelijk maakt, dan bepalen de praktijken het object. Ik denk dat de praktijken ook het subject bepalen. Ruth Loos is kunstenares, maar evengoed reflecteert zij het thema ‘boek’ in een aantal filosofische overwegingen. Misschien is zij de ware kunstfilosofe, als zij op deze twee benen staat: de artistieke én de beschouwende praktijk. Ik zal hier niet nader ingaan op haar bedenkingen bij het gedachtegoed van Karl Popper met het oog op het boek, daarvoor ontbreekt mij nu de tijd. Ik zou benieuwd zijn wat de filosoof bij deze beelden zou hebben gedacht. In zijn autobiografie Unended Quest (1974) schreef Popper: “Persoonlijk heb ik slechts vage visuele voorstellingen. Meestal kan ik alleen maar met moeite een duidelijk, gedetailleerd en levendig beeld in het geheugen oproepen (behalve bij muziek, daar ligt het anders). Ik denk eerder in schema’s, in disposities, die een bepaalde ‘richting’ van het denken volgen. En heel vaak denk ik in woorden, zeker als ik erbij ben om bepaalde ideeën neer te schrijven.”

Als de woorden wegvallen, blijven de tekens, abstract maar zinnelijk, onduidelijk, visuele ideeën. Je moet er geen filosofie in zoeken, je kan er een filosofie in zoeken. In de vrijheid van de ‘kunstenaresfilosofe’ ligt ook het vrij zijn van de filosofie.

Volkmar Mühleis is (Sint-Lucas Gent, KU Leuven) kunstfilosoof.