30/03/2009

Roman in de steigers?


Voor het Passa Porta Festival 2009 schreef Yves Petry in opdracht van Het beschrijf een tekst over arbeidsvreugde en -verdriet bij het schrijven van een nieuwe roman. Hieronder leest u een fragment. In de reacties leest u de antwoorden van collega-auteurs en generatiegenoten Saskia De Coster en Jeroen Theunissen
Foto (c) Kurt Deruyter

Toen me een tijd geleden werd gevraagd een tekst te schrijven over de roman in wording als bouwwerf, vond ik mezelf uitstekend geplaatst om op dat verzoek in te gaan. Ik was namelijk zelf begonnen aan een nieuwe roman, en woon pal tegenover een grote bouwwerf hier in Brussel Stad, waar achter de gepreserveerde gevels van een of ander oud gebouw een geheel nieuw inwendige wordt opgetrokken. Het zou me dus, op basis van mijn dagelijkse ervaring, niet zo moeilijk moeten vallen om enkele interessante overeenkomsten te ontdekken tussen mijn eigen bezigheden en het bedrijf dat ik door mijn raam kon zien. Maar gaandeweg kwam ik tot de vaststelling dat het verschil tussen beide vormen van activiteit veel wezenlijker en frappanter was dan eventuele parallellen.
Het begint ’s morgens al, heel vroeg in de ochtend, in de winter zelfs meer dan een uur voor de schemering intreedt, wanneer de bouwvakkers arriveren, en een machinebestand van drilboren en slijpschijven en hijskranen en betonmolens en luchtcompressoren zich ijverig in beweging zet, mij en de hele buurt trakterend op hun sissen en gieren en trillen en ratelen en daveren en ronken. Ikzelf daarentegen, ikzelf ben helemaal niet zo. Niet alleen begint mijn dag een stuk later, hij begint ook veel langzamer. En niet alleen begint hij langzamer, hij begint ook stiller en blijft veel stiller. Afgezien van een sporadische vloek, een machteloos stampvoeten, of, wat maar uiterst zelden voorkomt, het door de kamer slingeren van mijn stoel, uitingen van frustratie die mogelijk mijn onder- of bovenbuur nu en dan eens vreemd doen opkijken, denk ik niet dat mijn geschrijf iemand last bezorgt. Kijkend door mijn raam naar de luidruchtige en ononderbroken activiteit die zich aan de overkant van de straat afspeelt, voel ik me veeleer een potplant op de vensterbank die traag en geruisloos blad na blad probeert te ontvouwen.
Om kort te gaan, ik vind dat het schrijven van een roman meer weg heeft van een organisch groeiproces dan van een bouwproces.
Aan de doelgerichtheid en de gestage vorderingen op de bouwwerf ligt een intelligent ontwerp ten grondslag. Het eindresultaat is op voorhand al helemaal uitgetekend, en een zorgvuldige planning geeft aan in welke volgorde de verschillende taken moeten worden uitgevoerd om dat eindresultaat te bereiken. Als er zich geen situaties van overmacht voordoen, zal het afgeronde geheel op een vooraf beraamd tijdstip kunnen worden opgeleverd. Er bestaat een niveau van planmatigheid en berekening van waaruit toezicht kan gehouden worden op de voortgang van het werk. In de fantasiewereld van wat tegenwoordig Intelligent Design wordt genoemd, schijnt men te geloven dat ook de ontwikkeling van levensvormen gestuurd wordt vanuit een dergelijk toezichthoudend niveau. Maar als ik spreek over een organisch groeiproces, dan denk ik eerder aan een organisme in darwinistische zin: het groeit blindelings, en al gebeurt dat daarom nog niet willekeurig, het wordt niet geleid van bovenaf. Het groeit van binnenuit, zonder te weten waarheen of waartoe.
Ik ga me niet bezondigen aan het cliché waarin de schrijver wordt vergeleken met een aanstaande moeder, zijn nakende roman met haar rijpende vrucht, en zijn meest recente publicatie met haar jongste bevalling. In mijn geval is deze vergelijking om te beginnen al een veel te idyllische voorstelling van zaken. Nee, als ik in heel die zwangerschapsvergelijking voor mezelf al een rol zie weggelegd, dan is het nog eerder die van de foetus. Nu zult u misschien denken dat de rol van de foetus toch al is ingenomen door de roman in wording. Maar daarop antwoord ik dat de schrijver en de roman niet van elkaar mogen worden onderscheiden. De schrijver deelt geheel en al in het lot van zijn werk. De onvolkomenheden ervan zijn de zijne, de beperking ervan is zijn eigen beperktheid. Als de schrijver niet schrijvende is, is hij op dat moment ófwel geen schrijver, ófwel is hij zijn roman in sluimertoestand. Veel schrijvers weten zich, wanneer ze niet aan het schrijven zijn, nog wonderlijk goed staande te houden in een wereld die nagenoeg volledig door niet-schrijvers wordt geregeerd. Maar ik zal wel niet de enige schrijver zijn die er regelmatig bijloopt als een sluimerend figuur, een uit zijn vruchtwater weggerukte foetus, geplaagd en bezwaard door verlangens naar een voltooiing die nog lang niet is bereikt.
Wanneer de schrijver wel schrijvende is, valt hij helemaal samen met het moeizame voortkruipen van de zinnen, met stagnatie en abrupt betekenisverlies, of godzijdank heel af en toe met de perfecte passage, waarin alles wordt gezegd wat gezegd moest worden, en wel met de maximale helderheid en uitdrukkingskracht die de natuurlijke taal ons toestaat. Ja, heel af en toe zal mijn onder- of bovenbuur me horen uitbarsten in een jubellied, al zal dat mogelijk niet minder vreemd of verontrustend klinken dan het gooien met een stoel.

YVES PETRY
Gepubliceerd in De Standaard der Letteren van 27.3.09. Klik hieronder op 'reacties' voor de antwoorden van Jeroen Theunissen en Saskia De Coster.