20/05/2011

Het recht op openlijk voyeurisme


Jeroen Theunissen
is een van de vier auteurs die op voorstel van Het beschrijf samenwerken met de Argentijnse regisseur Mariano Pensotti, voor de performance Sometimes I think, I can see you op het KunstenfestivaldesArts 2011. Zie hier voor meer info, data en uren.
Recente titels van Jeroen Theunissen zijn de romans Een vorm van vermoeidheid (2008) en De stolp (2010), en de dichtbundel Het zit zo (2009).



In Sometimes I think, I can see you zitten vier schrijvers, onder wie ik, in het Brusselse metrostation Kruidtuin. Het principe is zo eenvoudig als origineel: wat wij schrijven over de mensen die de metro in- en uitstappen of die op het perron staan te wachten, wordt rechtstreeks geprojecteerd op grote schermen, zodat de reizigers kunnen lezen hoe wij hun gang, hun uiterlijk, hun leven in het algemeen beschrijven, beoordelen en omzetten in fictie. Blijkbaar kan een schrijver dus toch een directe, irritante, geestige manipulator zijn.

Als schrijver heb ik mij eerder al het recht op voyeurisme toegeëigend. Vrienden, collega’s, familieleden en toevallige passanten zijn er in de eerste plaats om geobserveerd te worden en vervolgens om omgezet te worden in romanpersonages, en uiteraard pas in tweede instantie hebben ze recht op een autonoom leven (waarvan ze mij ook nog de sappigste anekdotes moeten komen vertellen). Als observator blijf ik discreet, en ik kan de romanpersonages die ik op hen baseer wel sturen, maar zijzelf blijven immuun voor mij. Dankzij de installatie van de Argentijnse regisseur Mariano Pensotti verandert dat. Ineens krijg ik de kans om het voyeurisme open en bloot te bedrijven, hoef ik mij voor mijn perverse, verdorven geest niet meer te schamen, en ben ik bovendien in staat de geobserveerde personages direct te manipuleren.

Of was het omgekeerd? Want ik mag met mijn panoptische blik observeren en manipuleren, en tegelijkertijd word ik ook zelf door die personages gestuurd. Ze spelen het spel mee of ze werken tegen, ze lezen mij of negeren mij.

Wat Sometimes I think I can see you zo bijzonder maakt, is dat na een tijdje de toeschouwers en de schrijvers niet meer weten wat nu fictie en wat realiteit was. Waren die dame met het rode hoedje en de heer met het blauwe fluwelen jasje nu verdwaalde geheime minnaars op zoek naar een privaat plekje of gewoon twee onbekenden van wie er een zal uitstappen in Madou en de ander in Kunst/Wet?

Jeroen Theunissen, 18 mei 2011

10/05/2011

Bernard Dewulf over een nieuw boek van Lieven De Cauter

Dit is de tekst van de inleiding die schrijver Bernard Dewulf uitsprak bij de presentatie van De oorsprongen of het boek der verbazing (uitg. LannooCampus), een essayboek van Lieven De Cauter, in literatuurhuis Passa Porta op 28 april 2011.


Dames en heren,

Het is met het inleiden van boeken als met het uitleiden van de doden: niets dan goeds.
Het is een gebaar van genade.
Het is een ritueel. En zijn niet alle rituelen uiteindelijk gericht op genade?

Ik hoef vanavond niet amechtig op zoek naar genade. Het boek van Lieven De Cauter is op zich voldoende als genadig gebaar. Hadden ze mij als student dit soort studieboek in handen gestopt, ik zou wat sneller de weg hebben gevonden naar de essayistiek.

Lieven De Cauter lijkt me, op grond van van zijn boek, wel van het rituele te houden. Net als van spreuken. En van landschappen. En architectuur. En muziek. En lezen natuurlijk. En van het alfabet. En van een glas wijn. En van redekavelen. En van het politieke. En van schilderkunst. En van etymologie.

En zo kan ik nog even doorgaan.
Lieven De Cauter is een polymaan.
Ik herhaal: Lieven De Cauter is een polymaan.

Nu moet u vooral niet zitten knikken, want u weet nog niet wat dat betekent: een polymaan. Tenzij u het boek van Lieven De Cauter al gelezen hebt, wat gezien de omstandigheden weinig waarschijnlijk is. Het woord polymaan is namelijk een uitvinding van Lieven De Cauter, die hij in zijn boek prijsgeeft.

In 'Lof der polymanie', onder het hoofdstuk ‘Homo ludens’, stelt De Cauter de polymaan tegenover de monomaan, een woord dat wél bestaat. Monomanen hebben zoals bekend één obsessie, polymanen hebben er veel.

'Een mens', schrijft De Cauter, ‘moet de tienduizend dingen, eeuwig verwonderd, trachten te doorgronden, te benaderen, te ervaren. Daarom is polymanie de natuurlijke toestand van de filosoof.’

De natuurlijke toestand van de filosoof.

Het brengt me op, alvast, één motief in dit polymane boek: de complexe verhouding tussen natuur en cultuur. Of het nu gaat over ons moderne verlangen naar stilte of over de oertoestand van het communisme, De Cauter wijst er ons telkens weer - ik zou haast zeggen ‘monomaan’ - op dat weinig is wat het lijkt. Zeker het zogenaamd 'natuurlijke' demythologiseert hij graag.

Een paar one-liners uit zijn stuk over de stilte: ‘Stilte is een cultuurverschijnsel.’ ‘Wie zoekt naar de stilte in de natuur, zoekt eigenlijk naar de muzak van de natuur.’ De conclusie van De Cauter is heerlijk: ‘De architectuur, en niet de natuur, vormt de oorsprong van de stilte.’

Ik kan dan alleen maar zitten knikken.
Zeker in vroeg-zomerse tijden dat de muggen massaal de slaapkamer belegeren.

‘De architectuur vormt de oorsprong van de stilte.’ Het woord is gevallen: oorsprong. In zijn boek gaat De Cauter, ook volgens de titel, op zoek naar de oorsprong van van alles: onder meer het wandelen, de cultuur, de spreuken, de muziek, de poëzie, het landschap, het spel, de komedie, het alfabet, de oorlog, het dandyisme.

Het is natuurlijk een niet eens zo stiekeme truc van de belezen essayist. Teruggravend kan hij zijn kennis opgraven, terugbladerend in de geschiedenis kan hij de beste blazijden van zijn geliefde denkers citeren, de oorsprong zoekend kan hij tegelijk speculeren over de toekomst van die oorsprong.

Dat levert erudiete stukken op en geregeld ook bevlogen persoonlijke beschouwingen. De Cauter is gul in het delen van zijn kennis en belezenheid, ik heb genoten wanneer hij weer eens doeltreffend Aristoteles citeert, of Walter Benjamin, of die immer betrouwbare Kant, van wie De Cauter trouwens en passant in één citaat een enigszins andere kant laat zien:

‘Het huwelijk’, betoogde Kant, ‘is de verbinding tussen twee personen van verschillend geslacht ten behoeve van het levenslange wederzijdse bezit van elkaars geslachtseigenschappen.’

Dat waren nog eens verlichte tijden.

Maar ik dreig af te dwalen.

Ook genoten, misschien wel het meest, heb ik van één uitgesproken bezigheid van deze polymaan: de etymologie. Het ligt voor de hand dat wie naar oorsprongen zoekt, de weg van de woorden terugloopt. Je leest het plezier zo van de bladzijden af wanneer De Cauter weer eens tot diep in de kindertijd van onze huidige taal kan gaan kijken. Dan kan het gebeuren dat hij met een vriend een hele middag en avond zit te redekavelen over de oorsprong van het woord ‘komedie’. Terwijl ze ergens in een genadige tuin drinken en roken, komt de lezer samen met hen terecht in buitenwijken van het oude Griekenland en verneemt hij van alles over de wonderlijke kronkelwegen die de woorden in de eeuwen hebben afgelegd.

De meest bevlogen stukken in dit boek zijn die waar belezenheid en beleving (in de zin van geleefd-hebben) samenkomen.

Bijvoorbeeld de subtiele preek die De Cauter houdt in een kapel voor zijn ‘tante Paula’ over het verschijnsel ‘roeping’. Het gaat dan over belangrijke dingen als liefde, ouderliefde, naastenliefde, broederliefde, passie, engagement, professie en lotsbestemming. En over hoe nauw al die wezenlijke begrippen luisteren.

Of wanneer hij treurt over de teloorgang van spreuken en uitdrukkingen. Er zijn grootmoeder en zijn moeder bijhaalt, vaststelt dat zijn eigen generatie die spreuken alleen nog ironisch gebruikt en besluit: ‘Generaties maken hinkstapsprongen door de geschiedenis. Uitdrukkingen zijn het stof van deze atletiek der eeuwen, dat is blijven hangen in de kleren van de nakomelingen.’

Mag ik beweren dat Lieven De Cauter in dit boek een melancholicus is? Me dunkt van wel. Maar dan uiteraard niet in de ziekelijke zin en ook vooral niet in de kleffe zin. Ook niet in de nostalgische zin.

Ik bedoel het op twee manieren.

Allereerst zijn grote gevoeligheid voor geschiedenis. Wie, zoals De Cauter, keer op keer wil uitzoeken en aantonen hoe eeuwenoud wij, hoe stokoud onze levendige woorden, onze wereld, onze pretenties, ambities en illusies wel zijn, wie zo polymaan én monomaan de duizend-en-één verschijningvormen van het raadselachtige telkens weer wil benaderen, onderzoeken en graag ook verklaren, kan moeilijk anders dan op het eind van zijn boek besluiten: ‘Het is de verpletterende verbazing / over het bestaan van de dingen / en hun afgrondelijke, onverklaarbare zijn / dat nergens op slaat. / En dat dit toch het mooiste is wat er bestaat. / Alleen omdat er niets anders is.’

En dat iemand dan, ten tweede, in dat alles wat nergens op slaat, toch telkens weer betekenis en betekenissen en oorsprongen en richtingen en bestemmingen zoekt - ja, daar schuilt een diepe melancholie in.

Ik geloof zelfs dat ze de grondtoon van dit boek vormt, of in de woorden van De Cauter zelf, aan het eind van zijn preek over de roeping: ‘de dragende bastoon’.

Dat alles wil, voor alle duidelijkheid, geenszins zeggen dat De Cauter een halfzachte, wat zwijmelende beschouwer zou zijn. De kracht van zijn opstellen schuilt ook in zijn drang naar precisie, naar de exacte toedracht, naar de ontmaskering van dwalingen, denkfouten, vooroordelen, enzovoort.

Zeker wanneer hij over politiek, ideologie en geloof begint, kan hij fel van leer trekken.

Het is niet omdat iemand graag met een glas mijmerend in het haardvuur zit te kijken en daar dan mooie dingen over bedenkt, zoals ‘Het vuur opent voor ons een blik op onze eigen verte. Vandaar dat we er zo lang in kunnen staren’, dat die niet tegelijk rationeel brandhout kan maken van het door hem verafschuwde ‘moderne godsbeeld’ - een woordgroep waarvan De Cauter, naar eigen zeggen, ‘diarree krijgt’.

U hoort het dus: De oorsprongen is het boek van een polymaan, die polyfoon uit de hoek komt en graag de hele wereld aan de polygraaf zou leggen. In het volle besef dat ook dan het raadsel onopgelost zou blijven.

Bernard Dewulf, uitgesproken te Brussel, 28 april 2011.