Marc Reugebrink, de auteur van Het grote uitstel (Gouden Uil 2008) verblijft deze maand in Käsmu aan de Estse kust. Hij werkt er aan zijn volgende roman. Zijn residentie kwam tot stand dankzij een uitwisseling van Het beschrijf.
WEEK 2: zwerfvuil, Uncle Berny en sauna's
Soms zit er in een roman in wording veel zwerfvuil. Het zijn her en der achtergebleven stukjes tekst die de bedoeling hadden elders uit te groeien en uit te bloeien tot iets wat samen met andere stukken tekst een heel ander boek zou worden, moest worden, niet bleek te kunnen worden. Het blijken vooruitwijzingen naar iets wat bij nader inzien onmogelijk lijkt, belachelijk soms zelfs, nogal gewrongen vaak, of, de ergste zonde in de literatuur: totaal ongeloofwaardig.
Kill your darlings, want onmogelijk, belachelijk, gewrongen of ongeloofwaardig, soms leidde dat toch tot mooie passages waarvan ik maar moeilijk afscheid kon nemen, waarvoor ik zelfs tijdenlang bereid was het onmogelijke, belachelijke, gewrongene en ongeloofwaardige te trotseren. Alles mag weg, maar toch niet díé passage! Terwijl dan telkens weer blijkt dat het juist die passage is die maakt dat je vele pagina's later ineens niet verder kunt. Snijden derhalve. Opruimen. Al staan er op mijn computer heel wat documenten waarin die passages toch bewaard zijn gebleven, van deze en vorige romans.
Wat ik voor dat opruimen nodig heb, is uiterste concentratie, en het lijkt erop dat ik die hier in Käsmu heb gevonden. De hele eerste week ben ik aan het snoeien geweest, aan het wegkappen, maar ook aan het invullen van plotseling opengevallen plekken, het ophalen van steken die ik liet vallen. En gedurende die arbeid zag ik steeds duidelijker voor me oprijzen wat het geheel zou moeten worden, zou kunnen worden — niet alleen qua verhaal, maar vooral op het niveau daaronder, dat wat je op voorhand niet kon bedenken.
Het is een mooi verhaal voor de buitenwereld: dat ik aan het begin van het schrijven niet weet (soms zeg ik: niet precies weet) waar ik uiteindelijk zal uitkomen — en het klopt tot op zekere hoogte ook. Maar om nu te zeggen dat het einde van de roman ook voor mijzelf steeds als een volslagen verrassing komt — nee. Iets over de helft is het me meestal wel duidelijk: daar moet het heen. Dan ben je er nog niet, natuurlijk, en soms moeten er nog omwegen gevonden worden. En soms, heel soms kan schrijven dan ook gewoon een vorm van huiswerk zijn: invullen van wat ingevuld moet worden. Enfin, dat is een keuze natuurlijk. Springen kan ook. Fragmentarisch werken weetjewel. Het grote voordeel van het post-postmodernisme is dat je van experiment geen afkeer hebt noch het experiment tot geloofsartikel wilt verklaren. Je gebruikt het in functie van wat je te vertellen hebt en in functie van wat vertellen in dezen betekent.
Nee, het enige wat werkelijk een geloofsartikel is tijdens het schrijven, dat is de zich ontwikkelende wereld van de roman zelf. En dat geloof heb ik hier in Käsmu helemaal teruggevonden. En dan komt ook het plezier in het schrijven terug, plezier dat de afgelopen maanden in Gent ver te zoeken was, omdat ik steeds werd onderbroken door dit en door dat — of liever: mijzelf onderbrak en liet onderbreken. Ik vond de vrolijkheid niet terug die ik ervoer toen ik bezig was met Het grote uitstel, terwijl de omstandigheden toen verre van ideaal waren: we woonden met het hele gezin op een tweekamerappartement vanwege een verbouwing van onze woning, die toen voor de helft plat lag. Alle boeken in dozen, onbereikbaar op de enkele tientallen na die ik dacht nodig te hebben en dus mee had verhuisd naar dat appartement.
Ach, wat ik denk nodig te hebben…
Er staan ook hier op een plankje enkele meegezeulde boeken, die straks, als vrouw en kind een aantal dagen hier komen, alvast weer met hen mee terug kunnen. Niet meer nodig; roman nam andere afslag. Zwerfvuil.
Ik begin te geloven dat ik om werkelijk met vrucht te schrijven, juist niet thuis moet zijn, niet in mijn werkvertrek. Terwijl ik desgevraagd altijd zal zeggen dat ik thuis het beste werk. Dat ik daar alles voorhanden heb. Ja, alles, behalve net die vrolijk stemmende concentratie die ik op een plek als Käsmu ervaar, of destijds in dat tweekamerappartement in de Burgstraat in Gent.
Dat de rust hier de tweede week elke avond verstoord wordt door concerten op nog geen 100 meter van het schrijvershuis (men kan die tussen een uur of zeven en negen 's avonds West-Europese tijd (hier is het dan al een uur later) min of meer live — het beeld schokt nogal — volgen op een webcam die er het hele jaar staat en meestal niet meer in de aanbieding heeft dan enkel het uitzicht en de lucht) — dat er vanaf een uur of zeven plaatselijke tijd bonkende bassen zijn, hoempapa, charmezangers en natuurlijk folkmuziek maakt voor de concentratie inmiddels weinig verschil meer. Ik heb er tegen die tijd meestal al zo'n tien uur schrijfwerk opzitten en vermaak me met het kijken naar alle mensen die op deze muzikale fruitmand afkomen — tegelijk lichtelijk verbaasd dat het er zoveel zijn: auto's, zelfs bussen vol mensen, van alle leeftijden ook nog. In de wijde omtrek is er niets dan bos. En zelfs al zouden alle naburige dorpen uitlopen om dit mee te maken, dan nog krijg je er niet zo veel bij elkaar. Noch begrijp ik waarom al die mensen komen luisteren naar wat ik zoal van die concerten meekrijg.
Inmiddels wisselt de samenstelling van de bewoners van het huis met de dag — of zo lijkt het toch. Er was een schrijfster met rood haar uit een flesje — haar achternaam is Sarapuu — die ik op de dag van haar vertrek in de keuken tegenkwam en die me zei dat haar dochter samen met haar verloofde nog een paar dagen haar plaats kwamen innemen. Die verloofde was een Amerikaan die in Tallinn journalistiek doceert en die… enfin Amerikaans was. Dat betekende: vlot van de tongriem gesneden. Het eerste wat hij over zijn vriendin zei was: 'If she dyes her hair like her mother, she goes'. Verder was hij meteen in de weer met bbq en T-bone-steak en de volgende dag met iets immens van een varken dat uren in de oven moest, er regelmatig werd uitgehaald om met een nieuw laagje saus uit een flesje overgoten te worden, en dat daarna weer in aluminiumfolie terug de oven inging. Maar het duurde te lang, vond hij. Hij had zich in de buurt van het kerkje van Käsmu eens goed laten masseren en viel nu om van de slaap. Ik vroeg hem nog wat hem hier had gebracht (hij was nu zo'n tien jaar in Estland), en hij zei dat hij ooit een vacature had gezien en dat het hem destijds interessant had geleken 'to be close to the bear'. Al maakte diezelfde beer, buurland Rusland, het hem als Amerikaan nu wel heel erg moeilijk om er nog eens naar toe te gaan. Het visum was sinds het aantreden van Poetin drie keer duurder dan de vliegreis, zei hij, en dat alleen voor Amerikanen.
De dochter Sarapuu had in mij inmiddels om niet geheel duidelijke redenen een wijnkenner gezien; ik moest de wijn proeven die ze op hun huwelijksfeest de 3de juli aanstaande willen schenken. 'We don't want to do vodka,' zei ze, 'because of uncle Berny'. Uncle Berny had in het verleden op bruiloften en partijen regelmatig voor opschudding gezorgd na het nuttigen van veel te veel van dat Russische goedje. Dat wilden ze nu toch graag voorkomen.
De sauna (rechts)
Naar dat masseeradres heb ik nog gezocht. Het kan geen kwaad om eens geheel te ontspannen — en we zijn hier in een land waar de sauna een existentiële behoefte schijnt te zijn. Geen huis of er staat in de tuin een apart hokje, al dan niet opgetrokken uit met aarde overdekte golfplaten, waarin zich de sauna bevindt (ook het schrijvershuis heeft een sauna, waarvan de werking me door de Sloveense dichteres is uitgelegd, maar ik heb me nog niet in de hitte gewaagd). Maar natuurlijk vond ik nergens een bordje — enfin, een voor mij begrijpelijk bordje dat verwees naar hemelse massagepraktijken. Wel zag ik op die manier de kleine kerk van Käsmu en was ik in de gelegenheid om eens te kijken hoe de doden er hier bijliggen. Altijd een belangrijk onderdeel van mijn verblijf: kerkhofbezoek. Niet vanuit een of andere morbide belangstelling of depressieve ingesteldheid. De doden zeggen veel over de levenden. Graven zijn een soort verhalen. Namen. Gezichten ook.
In de buurt van het kerkje en het kerkhof staat iets wat op een kapelletje lijkt. Daar heeft Eve Kask foto's opgehangen van 'Käsmu people'. Ook die portretten hebben iets van het memento mori van een kerkhof, misschien omdat ze herinneren aan foto-overzichten van mensen die er niet meer zijn. Maar deze mensen zijn er nog. En ze zijn verbonden met deze plek, en op de een of andere manier stemt me zoiets altijd wat deemoedig. Of misschien is het geen deemoed, maar een vorm van jaloezie: die sterke verbondenheid met een plek…
Het is dat verlangen, die melancholie bijna, die wellicht maakt dat de afwezigheid van vrouw en dochter toch een beetje zeer begint te doen, zo na twee weken. Leve Skype (een Estse uitvinding overigens), die het me mogelijk maakt 's avonds mee aan tafel te zitten met de geliefden, al lukt het ons door het tijdsverschil niet echt om tegelijk het eten op tafel te zetten (mijn honger is mijn honger). Maar zelfs Skype helpt niet tegen het fysieke gemis van vrouw en kind. Integendeel.
De komende week gaan ze hier een paar dagen zijn. Daar wijkt zelfs de roman voor. Wat zeg ik? Met gemak…
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment