Jeroen Theunissen is net terug van een werkverblijf in de Sloveense hoofdstad Ljubljana. Hij is de eerste Vlaamse schrijver die werd geselecteerd voor een beurs van het Halma-netwerk. Hiermee kan hij in twee verschillende residentiehuizen verblijven.
10. De foto: ik begin met een foto. Het bureautje dat ik heb, is net voldoende voor drie boeken en een laptop, en telkens wanneer ik ’s ochtends op de stoel ga zitten, prijs ik mij gelukkig dat ik geen zwakke rug heb. Maar gelukkig is er een kleine lade, en in die lade heeft iemand natuurlijk wat dingetjes achtergelaten. Het hele appartement heeft de charme – als het charme heeft – van half versleten spullen die je op de rommelmarkt koopt, maar de lade is het bijzonderst. Ik vind een passer, een blocnote, een balpen en ten slotte de schat die ik zocht: pasfoto’s. Het zijn er vier, en ze zijn niet helemaal gelukt, de kleuren zijn mat, de ogen staan dof. Ik leg mijn vondst op het bureautje. Ze is een vrouw van een jaar of vijfendertig, misschien veertig. Ze heeft een streng, langwerpig gezicht en halflang kastanjebruin haar dat over haar oren hangt. Ze kijkt vriendelijk, maar een beetje verlegen, haar glimlach is krampachtig. Eigenaardig genoeg doet ze me aan iemand denken (een paar dagen later weet ik wie; een familielid van een ex, iemand die ik jaren niet gezien heb). Ik neem mij voor een verhaal te schrijven waarin de persoon op de foto een hoofdrol krijgt; het verhaal zal een sardonische verteltoon hebben, het hoofdpersonage wordt iemand die liever niet praat over wat toch aan de oppervlakte moet komen (en catastrofaal is).
11. ’s Avonds ga ik uit. Kino Siska, net naast mijn woning, was in de jaren tachtig de enige plaats waar je naar actiefilms kon kijken en waar, zo vertelt mij een dichter die hier in die tijd vaker kwam, regelmatig iemand zo hard schrok dat hij van zijn stoel viel. Sinds vorig jaar is er een concertzaal. Er loopt een gerenommeerd festival van alternatieve muziek uit heel Europa, en dat wil ik wel eens zien. Een man uit Marseille brengt een mengeling van rock en chanson, maar het werkt niet: de riffs zijn eentonig en de teksten oninteressant. Daarna komt een groep die aangeprezen wordt als een soort nieuwe Manu Chao. Wanneer ze het podium betreden, kan ik een sarcastische glimlach niet onderdrukken; ik weet: dit komt niet goed. Ze zijn met zes: een tengere Ier die vrijwel onzichtbaar zal blijven, een Braziliaan die denkt dat hij in het nationale elftal speelt, een glimlachende Colombiaan die zo uit een reggaeband uit de jaren zeventig lijkt weggewandeld, een nerveuze Italiaanse zanger met het gezicht van Rocky, een graatmagere Portugees met een Hari Krishna-kapsel en een pyjamabroek die zijn schaamhaar half bloot laat, en ten slotte een vreselijk debiele fiesta-Spanjaard met een T-shirt waarop Fuck the System staat, hij roept bovendien almaar boven de muziek ‘donde están las mujeres.’ Ach, waar is de tijd van Rage Against the Machine.
12. Of Laibach. In Tivoli, het grote park van Ljubljana, staat een rococokasteel. Daar loopt een tentoonstelling over het legendarische, in de jaren tachtig verboden en nog nadien omstreden Sloveense muziek- en kunstcollectief. In het rococokasteel, op zich een eigenaardige locatie voor een tentoonstelling over Laibach, zie ik in een videofragment een Amerikaanse jongeman die na een concert totaal in de war is wanneer men hem vraagt wat hij er van vond. ‘Ik weet het niet,’ zegt hij, ‘ik had ineens zin om in een Duits leger te marcheren.’
13. Kapitalisme: dat is natuurlijk iets vreselijks. Ook Laibach zou het niet ontkennen. Een jonge dichteres houdt een praatje over hoe leuk het vroeger was, voor het kapitalisme. De mensen waren veel opener, zegt ze, en er heerste een fantastische sfeer. Ik knik (dat is altijd het beste). Over haar landgenoot, de postmarxistische filosoof Slavoj Žižek, zegt ze dat hij uiteraard niet meer is dan de politiek correcte rebel die het kapitalisme nu eenmaal nodig heeft. ‘Hij is er zelf een deel van,’ zegt ze, ‘en hij beseft het niet.’ Net als zij.
14. Frustratie: misschien houden mensen er gewoon van, te klagen. Verschillende schrijvers en een criticus vertellen mij dat de sfeer in de Sloveense literaire scène er een van frustratie is. Het is moeilijk, het hoofd boven water te houden. De relevantie van literatuur daalt. Het ministerie van cultuur werkt niet zoals het zou moeten. Ik weet niet of het klopt, misschien praatte ik gewoon met de verkeerde personen. Eén iemand extrapoleert de frustratie naar de hele Sloveense maatschappij. In de jaren negentig en de eerste vijf jaar van het millennium heerste er groot optimisme. Slovenië was de dans ontsprongen in de Joegoslavische oorlogen, de welvaart groeide, van alle ex-communistische landen was Slovenië het land dat het snelst en het best bij het westen aansloot. Maar de stemming sloeg om. De Europese Unie is niet zaligmakend, de welvaart stagneert, een klein land als Slovenië is machteloos in internationale conjunctuurschommelingen.
15. Homogeniteit: ik schreef eerder dat Slovenië me homogeen leek. Uiteraard klopt het niet, dat had ik wel kunnen weten. Alleen zie ik en hoor ik het niet omdat ik de talen niet spreek. Er is een grote gemeenschap Bosniërs, en tegenwoordig een groeiende groep Albanen en Roemenen.
16. Dwaasheden: ik lees over België. Ter vergelijking: Slovenië is in een grensconflict verwikkeld met Kroatië. De retoriek wordt geleidelijk holler naarmate een referendum nadert over de vraag of Slovenië en Kroatië de beslissing over het kleine stuk land in handen van een onafhankelijke internationale commissie zullen leggen. Bij ‘neen’ is er geen duidelijkheid over een alternatief.
17. Ik lees Tomaž Šalamun: volgens een plaatselijke kennis de grootste Sloveense dichter. Hij was ooit in de gevangenis vanwege zijn gedichten, iets wat ik in België zo snel niet zie gebeuren. Zijn dichtbundel Poker opent – in de Engelse vertaling – met de volgende verzen: ‘I saw the image of my tribe / and left.’ Dat is een onvoorstelbaar knap begin.
18. Canada: intussen werk ik aan een nieuw boek. Ik lees in de krant dat in Canada een gezin is verongelukt doordat hun huis letterlijk door de aarde werd opgeslokt. Het verdween in een ‘zinkgat’ van 500m breed en 30m diep. Het gezin zat televisie te kijken. Alleen de hond overleefde. Ongeveer even absurd moet mijn nieuwe roman zijn (maar iets vrolijker).
19. En morgen: morgen keer ik naar huis terug. Ik schreef zo’n 30.000 woorden, dat is niet slecht. Ik legde geen enkel babybezoek af: prachtig. Ik dwaalde en droomde. Het lijkt mij ineens vreselijk, ergens te zijn waar ik de taal begrijp.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment